De tweede wet van Célestine Freinet: het dynamische karakter van het leven
Het leven is geen zijn, maar een worden. Dat worden moet onze psychologie bezielen om onze pedagogie te beïnvloeden en te sturen. [1]
In de praktijk van het onderwijs vraag ik leerkrachten vaak naar het waarom en het waartoe van hun handelingen. Twee antwoorden hoor ik regelmatig: ‘omdat het moet’ en ‘zo staat het in de methode’. Als ik doorvraag en uitdaag tot reflectie hierop merk ik dat deze leerkrachten niet weten waar ze mee bezig zijn en waartoe het onderwijs er is.
Célestine Freinet ontdekte in 1920 op zijn schooltje in het Franse dorpje Bar-sur-Loup dat de kinderen door de traditionele onderwijsaanpak niet werden gemotiveerd. Hij ging met ze naar buiten: de natuur in, naar boeren, naar bedrijven. Dat vonden ze interessant. Hij werkte aan de hand van hun ervaringen en interesses. Zo leerden de kinderen: werken in een betekenisvolle, echte, uitdagende omgeving. Freinet hield zich bezig met de vraag waartoe het onderwijs dient. Volgens hem: kansen bieden aan het kind om macht over het leven te krijgen. Hij volgde de leerlingen op inhoud en stuurde op het leren.
De onderwijsprofessional zou vanuit een antwoord op de vraag waartoe we onderwijs hebben, zijn onderwijs pas in kunnen gaan richten.
In het onderwijs lijken er alleen doelen gesteld te worden binnen het domein kwalificatie en niet of weinig in de domeinen van socialisatie en persoonsvorming. Hoogleraar Gert Biesta vindt dat we ons juist bezig moeten houden met de vraag waartoe we onderwijs hebben en van daaruit doelen te formuleren op de drie domeinen[2].
Voor het goed kunnen functioneren in de maatschappij, voor het gelukkig zijn, het leven zich machtig maken, zijn socialisatie en persoonsvorming (wie ben ik) van cruciaal belang. Die laatste twee kunnen niet alleen aan de opvoeders thuis worden overgelaten. School is de plek waar je anderen ontmoet, waar je samenleeft met kinderen met een andere opvoeding. School biedt een omgeving waarin je kunt uitproberen en ontdekken wie je zelf bent en jij jezelf kunt ervaren in relatie tot die ander.
Heeft dat filosoferen over waartoe we onderwijs hebben wel praktisch nut? Heeft dat invloed? Is dat niet alleen voor de happy-few? Ik ben mij dat nooit bewust geweest, maar ik had de overtuiging dat het filosoferen niet zoveel uitmaakte voor de dagelijkse praktijk van het leven. Dat is veranderd na het bestuderen van de geschiedenis van de Filosofie[3]. De dominante filosofische denkbeelden in ieder tijdsgewricht waren terug te vinden in hoe we aankeken tegen onze verhouding ten opzichte van dieren, de manier waarop we tuinen en parken inrichten, of we wel of niet de natuur in gaan, hoe we het onderwijs inrichten, hoe er bestuurd wordt, of we ons lichaam verheerlijken of juist de geest, hoe we omgaan met leven en dood, enzovoort. Filosofie blijkt niet voor niets de moeder aller wetenschappen: het heeft een grote invloed op ons dagelijks leven. Filosofie zou dan ook een verplicht onderdeel van ons onderwijs moeten zijn.
Des te urgenter is het dan ook dat we (voor de toekomst van ons onderwijs) filosoferen over de vraag waartoe we onderwijs hebben. Na het antwoord op die vraag kunnen we pas ons onderwijs inrichten. Dan weten we waar we mee bezig zijn. Zijn we ook gelijk af van allerlei niet ter zake doende discussies en gezeur in en over het onderwijs. Oftewel: Filosoferen maakt een eind aan al het gezeur[4].
[1] C. Freinet (2012), Levenstechnieken verwerven, Proeve van een praktische psychologie, toegepast op onderwijs & opvoeding. Freinetbibliotheek nr. 8. Nij Beets: De Freinetwinkel.
[2] G. Biesta (2015). Meten wat we waardevol vinden, of waardevol vinden wat gemeten wordt? – Over de zin en onzin van meten in het onderwijs en de noodzaak van een verantwoordingscultuur. In R. Klarus & F. de Beer (red.), Waar, goed en schoon onderwijs. (pp. 82-101). Leusden: ISVW uitgevers.
[3] E. Eskens (2015), Een beestachtige geschiedenis van de Filosofie. Leusden: ISVW uitgevers.
[4] F. Homan (2018), Filosoferen maakt een einde aan al het gezeur – De woorden van Miriam van Reijen. Leusden: ISVW uitgevers.